
Keizerlijk reizen, dat klinkt aanlokkelijk! Het roept beelden op van staatsjachten, limousines en privétreinen met luxe salonwagons. En zo was het ook in de tijd van Wilhelm II (1859-1941, op de troon van 1888-1918). Wilhelm had de bijnaam ‘der Reisekaiser’, en dat was niet vriendelijk bedoeld. Hij was meer dan de helft van het jaar op reis, ver weg van de hoofdstad Berlijn, en het volk vreesde dat de keizer te weinig aandacht aan staatszaken besteedde.

Ook de heel vroege keizers die over wat we nu Duitsland noemen regeerden, zoals Karel de Grote (gekroond in 800), of Otto I (962), waren continu op pad, maar voor hen lagen de zaken anders. Hun rijk beschikte niet eens over een hoofdstad. Ze regeerden “vanuit het zadel” en reisden met hun hofhouding van palts tot palts. Reizen was bittere noodzaak. Waarom? Ten eerste was de landbouw in die tijd nog niet in staat om langere tijd, meer dan enkele weken of hooguit een maand, een veeleisend gezelschap van honderden personen te voeden. Door de gebrekkige wegen was het onmogelijk levensmiddelen over langere afstanden naar het keizerlijk hof te vervoeren, en daarom reisde het hof in feite het voedsel achterna.
Ten tweede was het voor het gezag van koning of keizer onontbeerlijk (dat gold duizend jaar later trouwens nog steeds voor Wilhelm II) om in zijn hele territorium ‘zijn gezicht te laten zien’. Door de enorme uitgestrektheid van hun rijk waren Karel, Otto en hun opvolgers voor het dagelijks bestuur aangewezen op plaatselijke machthebbers. Om te zorgen dat die plaatsvervangers bij de les bleven was het noodzakelijk ze regelmatig te bezoeken. Bij die gelegenheden sprak de koning ook recht en nam eden van trouw af.

Een derde reden voor het voortdurende reizen van de vorst was oorlogvoering. Van het voorjaar tot in de herfst voerde de keizer zijn troepen aan. Soms om het rijksgebied uit te breiden, soms om buitenlandse invallen af te weren, maar ook regelmatig voor het neerslaan van binnenlandse opstanden. Zo heeft Karel de Grote er dertig jaar overgedaan om de weerspannige Saksen, ondanks hun herhaalde eden van trouw, in het gareel te dwingen – de Duitse vereniging onder de middeleeuwse keizers ging lang niet altijd van harte, en een echte staatkundige vereniging heeft uiteindelijk heel lang op zich laten wachten.
De dag dat ik dit schrijf (3 oktober 2015) is de vijfentwintigste verjaardag van de Duitse hereniging van 1990. Aan die hereniging ging de DDR-dictatuur vooraf, en die had nooit bestaan zonder het nazi-regime van de jaren dertig en veertig. Hitler-Duitsland werd ook wel het ‘Derde Rijk’ genoemd, en die term verwijst op zijn beurt weer naar het Eerste en Tweede Rijk, de twee eerdere pogingen om Duitsland te verenigen.
Aan dat Eerste en Tweede Rijk is dit blog gewijd. Mijn verhalen willen je inspireren om, door heel Duitsland, historische plaatsen, bouwwerken en monumenten te bezoeken. Keizerlijk reizen dus – langs de paltsen en abdijen van Karel en Otto de Grote (geen familie :-)) en hun opvolgers, maar ook langs de vele negentiende-eeuwse monumenten die vaak, soms vergezocht, naar de middeleeuwse rijksgeschiedenis terugverwijzen.
One thought on “Reizen als een keizer. Door Duitsland in de voetsporen van middeleeuwse en 19e-eeuwse keizers”